
Door de vlammende bossen van Abisko
Nationaal Park Abisko, in het uiterste noordwesten van Zweden, is een vreemde eend in de bijt. Waar Lapland bekend staat om zijn wispelturig klimaat is Abisko, gelegen in de regenschaduw van de bergen op de grens met Noorwegen, een uiterst droog gebied. Vooral in de periode dat de herfst zijn spectaculaire hoogtepunt bereikt, is wandelen er een bijzondere belevenis.
Tekst & foto's Jonathan Vandevoorde
Met slechts 300 millimeter neerslag per jaar wordt de brede gletsjervallei ten zuiden van het Torneträsk-meer een ‘arctische woestijn’ genoemd. Kort gezegd: het regent hier maar zelden. Het nationaal park Vadvetjåkka aan de overkant van het meer daarentegen ontvangt jaarlijks 1200 millimeter neerslag (ter vergelijking: Amsterdam 933 mm, Brussel 800 mm). Daarom stond Abisko al een tijd op mijn wenslijstje, niet alleen omdat de natuur en cultuur van Lapland mij boeien, maar ook vanwege de typische hooggebergtevegetatie, in hoofdzaak arctische berken en verschillende soorten bessenstruiken die verkleuren in de herfst. Een droog klimaat gecombineerd met koude nachten en een schrale bodem versterken het effect en die factoren komen allemaal samen in de brede, gedurende de ijstijden door gletsjers uitgeslepen vallei tussen de massieven van de Nuolja en de Lapporten, de ‘poort naar Lapland’. De Abiskojåkka dendert via een zeer fotogenieke kloof naar het enorme Torneträskmeer, dat ooit een fjord moet geweest zijn richting de Atlantische Oceaan. Naar ik had ingeschat zouden die herfstkleuren nu hun hoogtepunt moeten bereiken. Het is half september. ‘Woestijn’ wil trouwens niet zeggen dat de zon hier altijd schijnt. Het pist uit de lucht als ik vanaf de mijnstad Kiruna vertrek voor een rit van een kleine honderd kilometer naar Abisko Östra, een cluster van enkele huizen en hotelletjes net buiten de grenzen van het park dat de komende dagen mijn basis wordt voor wandelingen in de omgeving. Naarmate ik over de slingerende weg langs Torneträsk westwaarts rijd, komen de bergen in zicht. Hun donkere koppen verstoppen zich in de laaghangende wolken. Dan houdt de regen op en breekt af en toe een waterzonnetje door. De berken langs de weg gloeien knalgeel – mijn timing klopt!
Wilde dieren
Ik heb afgesproken met natuurgids Johanna Dahlqvist voor een wandeling op een bebost plateau net buiten de parkgrenzen. Het heeft vannacht geregend en de lucht is somber en zwaar als we al om zes uur ’s ochtends vanuit mijn hotel de bush in lopen. In het boreale woud zijn dieren zoals elanden, veelvraten, lynxen en patrijzen immers vooral tijdens de schemering actief. We moeten niet veel en vooral zachtjes praten, bezweert Johanna, opdat onze kans om dieren tegen te komen groter wordt. Op een paar plekken staan we stil en bootst ze de roep van een elandkoe na, zonder succes. Ons wandeldoel is Paddustievva, een heuvel met 360 graden uitzicht op de omgeving waarvan bekend is dat het een vroegere rituele offerplaats van de Sámi-herders is geweest, de oorspronkelijke bewoners van Lapland. “Het probleem met de Sámi-cultuur is dat er van hun geschiedenis amper iets is opgeschreven”, vertelt Johanna. “Hun was en is een mondelinge traditie, verhalen die van generatie op generatie worden doorgegeven. Het was mijn grootmoeder, die in een Sámi-dorp is opgegroeid, die mij bijvoorbeeld over het noorderlicht vertelde. Zo mocht ik niet buiten spelen, of er niet naar wijzen of naar fluiten. Het noorderlicht zou mij kunnen ontvoeren. Zij was diegene die de rebelse puber in mij ’s ochtends uit haar bed sleurde en ermee de natuur introk.” Daar is Johanna haar grootmoeder nog altijd dankbaar voor. Ze zou nergens anders willen wonen, zegt ze. Zelfs de lange, koude winters vindt ze magisch. “Dat blauwe, gedempte licht!”

Ruska
Naarmate we langzaam stijgen worden de berken korter en schaarser; een tapijt van oranje dwergberkjes en knalrode bessenstruiken en Zweedse kornoelje krijgt de bovenhand in dit palet van steeds intensere kleuren. Dan breekt vanonder het loden wolkendek boven de Lapporten plotseling de zon door en lijkt het bos, dat zich kilometers ver tot aan de bergen uitstrekt, in vuur en vlam te staan. Dit is dus het beruchte ruska, het ‘vlammende woud’ van de Sámi. Foeterend van pure opwinding loop ik de ene na de andere foto te maken. Zó intens heb ik de verkleuring niet eerder gezien, zelfs niet in Amerika waar de indian summer toch een begrip is. ‘Sámi summer’ noem ik het, en Johanna moet er hartelijk om lachen. Aan de voet van Paddustievva bakt Johanna op een gaspitje in een pannetje cantharellen en stukjes gedroogd rendiervlees in een romige saus – het dieet van de Sámi bestaat uit wat er in de natuur te vinden is. Ze serveert het op toast en de verhalen gaan over en weer, terwijl we het schouwspel van een steeds wisselend schaduw- en lichtspel op de vlammende bossen ondergaan. Op de weg terug naar beneden, richting Östra, lopen we zo gezellig te kletsen dat we die dieren wel kunnen vergeten. De enige sporen van wild die we vandaag tegenkomen zijn pootafdrukken en hoopjes poep van een veelvraat, een rendier en een eland.
De verhuizing van Kiruna
Abisko en de bergen eromheen liggen op het grondgebied van de gemeente Kiruna. De stad zelf werd in 1900 gebouwd voor de arbeiders van de grootste ijzererstmijn ter wereld. Deze is van onschatbare waarde voor de Zweedse economie want er wordt ook koper en grafiet gedolven en onlangs werd bekend dat er strategische lithiumvoorraden zouden liggen. Sinds de jaren zeventig wordt er alleen nog maar ondergronds ontgonnen. In 2004 stuurde het staatsmijnbedrijf een brief naar het gemeentehuis dat een groot deel van het stadscentrum zou moeten verhuizen. “De mijn zou ondergronds uitbreiden. Gezien Kiruna niet zonder de mijn kan bestaan, was er niet echt weerstand onder de bevolking”, aldus Nina Eliassen, bij de gemeente verantwoordelijk voor de planning. Ik spreek haar in het splinternieuwe gemeentehuis dat het hart vormt van het nieuwe stadscentrum dat in augustus 2022 officieel werd ingewijd, drie kilometer verwijderd van het oude stadshart. “Er zijn wel pittige discussies met het bedrijf, over geld natuurlijk en over de tijdlijn en welke historische gebouwen niet mochten afgebroken maar verplaatst zouden worden naar de nieuwe locatie. Want we koesteren onze cultuur en geschiedenis.” Meer dan zesduizend mensen moeten de komende jaren een nieuwe woning krijgen; het huidige project loopt tot 2035 en kost honderden miljoenen euro’s. In de buurt van het station van Kiruna neem ik een kijkje bij een depot waar oude huizen, rustend op stalen dwarsbalken, geparkeerd staan totdat ze in één stuk naar hun definitieve plek in de nieuwe stad gerold kunnen worden. De indrukwekkende, prachtige houten kerk, veertig bij veertig meter groot en meer dan zeshonderd ton zwaar, staat in het oude centrum maar moet uiteindelijk zonder dat demontage nodig is in 2025 verplaatst zijn. “De ingenieurs zijn momenteel aan het uitdokteren hoe ze dat voor elkaar gaan krijgen”, aldus Nina.
De ertsmijn
Het nationaal park, dat een relatief compact (77 vierkante kilometer) bosareaal links en rechts van de gelijknamige rivier beschermt, is een van de oudste nationale parken ter wereld en werd al in 1909 opgericht. Maar zonder de ijzerertsmijn van Kiruna (zie kader) was het park er nooit gekomen. Toen het staatsmijnbedrijf er de rijke ertslagen aan het begin van de twintigste eeuw begon af te graven, moest het lucratieve goedje na het omsmelten wel aan de wereld kunnen verkocht worden. Er kwam een spoorlijn naar Luleå aan de Botnische Golf, waarvan de haven echter ’s winters dichtvriest. Daarom was het interessanter om ook een tracé naar de ijsvrije havenstad Narvik aan te leggen, direct aan de Atlantische kust in Noorwegen. In 1903, na krap vier jaar bouwen, was de ertsspoorlijn een feit. In het bezoekercentrum Naturum herinneren panelen ook aan deze sociale geschiedenis. Meteen met de eerste treinen kwamen Zweedse landschapsschilders naar het gebied om zijn betoverende schoonheid op doek vast te leggen. Daarna waren het de toeristen en de bijzondere flora in het gebied zorgde ervoor dat de beschermde status er al in 1909 kwam. Pas in 1982 werd de E10 parallel aan de spoorlijn aangelegd die het gebied definitief voor toerisme ontsloot.

De bergen in
De volgende ochtend neem ik de bus richting westen die me naar de andere kant van de berg brengt die zijn ‘regenschaduw’ over Abisko werpt. En het klopt: de andere kant blijkt de natte kant te zijn. Als ik uitstap bij de parkeerplaats van Låktatjåkko, waar enkele populaire wandelpaden vertrekken, regent het. Geen hond die het vandaag in zijn hoofd lijkt te halen om hier nu omhoog te lopen, want ik ben helemaal alleen. De regen wordt een fijne miezer zodra ik langs de berghelling begin te stijgen. Halverwege de acht kilometer lange klim naar het Låktatjåkko Fjällstation, een berghut op 1228 meter hoogte, steekt een venijnige wind op. Een bivakhutje langs een bergbeek geeft bescherming tijdens mijn lunchpauze. Die Zweden zijn zelfs zo lief geweest om er een natuurtoilet naast te plaatsen! Het tweede deel van de klim duik ik de wolken in en wordt het pas echt nat en koud. Mijn superdeluxe outdoorjas houdt na tien minuten de horizontale regen niet meer tegen, alleen een wegwerpponcho van een paar euro weerstaat de nattigheid. De bergen om me heen zijn van donkere leisteen en hebben een dreigende uitstraling. Ben ik in Mordor beland? Er is nauwelijks zicht. Onverwacht doemen de hoekige contouren van een gebouw voor mij op, als een spookschip in de mist: ik ben al bij de hut!
Välkommen
Het is lekker warm binnen en ik kan mijn schoenen en jas in de droogkamer hangen. Jessica en Smilla verwelkomen mij breed lachend in de keuken die uitgeeft op een knussezitkamer. Ik tel achttien stoelen aan vier tafels. “Välkommen! Jij bent Jonathan?”, vraagt Jessica retorisch. “Wil je een wafel? Wat wil je erop: jam van bosbes? Blauwe bes? Bergbraam?” Doe mij die laatste maar, en een lekkere bak hete koffie. Dit is de hoogst gelegen berghut in Zweden en is wijd en zijd bekend vanwege de verse wafels. Het fjällstation werd eind jaren dertig gebouwd door de spoorwegmaatschappij maar is vandaag de dag eigendom van het hotel in Björkliden, het skigebiedje waar ik morgen naar afdaal. Aan de droge kant van de berg…

Het uitzicht uit het raam is nul komma nul. Is het weer altijd zo, hierboven, wil ik weten. “Niet altijd hoor, maar wel vaak dagen achtereen”, verzucht Jessica. “Dan dat doet dat wel wat met je. Dan voel ik me duizelig, weet je, zeeziek? Omdat je dan geen referentiepunten meer hebt. Maar ik zou nergens anders willen zijn.” Gelukkig loopt ze één keer per week terug naar het dal, waar ze woont. “Anders krijg je van die rare gedachten, zoals in The Shining!” Jessica is opgelucht dat het seizoen bijna achter de rug is – nog één week – want privacy kennen de dames hierboven niet. Het winterseizoen begint pas eind februari, dan komen de toerskiërs, als het weer licht wordt na de donkere dagen. De maaltijd die Jessica en Smilla die avond voor mij en een achttal andere gasten bereiden is van culinair hoog niveau. Kabeljauw uit Narvik, zelf gebakken desembrood en aardappelen natuurlijk. In het aanpalende salon zitten we nog een tijd bij de houtkachel en worden verhalen uitgewisseld. Smilla laat me foto’s op haar telefoon zien van het noorderlicht. “Vorige week was het helder en kregen we een fantastische show!” Ik ben jaloers maar ook weer niet, want hierboven zien zij de ruska dan weer nooit. De volgende ochtend vertrek ik zoals ik de middag ervoor aangekomen ben op de berg: in de mist en de regen. Ik daal voorzichtig af richting Björkliden. Mijn vederlichte ponchootje is hier en daar doorgescheurd maar houdt mijn torso nog even buiten schot. Eerst moet ik enkele spekgladde sneeuwveldjes oversteken alvorens ik onder de wolken uitkom. De regen stopt en een uitgestrekt oerlandschap van rotsen en toendra, doorkliefd met een meanderende bergbeek, openbaart zich onder mij, het indrukwekkend grote Torneträskmeer op de achtergrond. Wat lager kom ik de eerste dagwandelaars tegen en breekt het wolkendek open. Tegen de tijd dat ik Björkliden bereik, loop ik in een heerlijk herfstzonnetje tussen felgekleurde vegetatie. In de verte zie ik de vertrouwde Lapporten liggen, de poort naar Lapland, twee donkere bergen naast elkaar die rusten op een oneindig tapijt van geel, oranje en rood.

Dit artikel werd eerder geplaatst in Bergen Magazine 4 2023.












