Een dagje mee met de parkranger in NP Kalkalpen, Oostenrijk
Nationale Parken van de categorie I en II op de schaal van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) zijn de best beschermde natuurgebieden ter wereld. De mens grijpt niet meer in. Toen ik in het Oostenrijkse Nationaal Park Kalkalpen bij park ranger Rudolf Grall te gast was, liet hij zien wat dat in de praktijk betekent. Een gewone werkdag voor een ranger? Buitengewoon voor mij.
Maar eerst kort iets over het Nationaal Park Kalkalpen in Oostenrijk. Het gaat om een relatief klein park, 21 km2, in de lagere Vooralpen in bondsstaat Ober-Österreich. Op de IUCN-schaal is het park een categorie II: alleen infrastructuur voor research is toegestaan in een bepaalde kernzone van het beschermde gebied, en ook paden voor ‘zachte’ recreatie zoals wandelen. Voor de rest grijpt de mens niet meer in. Tot 1996 was het kalkstenen Sengsenmassief bedekt met bossen die gebruikt werden voor de jacht en de kap. Na de oprichting van het park in 1997 wilde men de natuur zijn gang laten gaan en een oerbos laten ontstaan. Oude kapwegen en paden worden weer door de natuur heroverd, met uitzondering van een paar jeeppistes die de parkrangers gebruiken voor inspectie, wetenschappelijk onderzoek en educatieve rondleidingen.
Zoals vandaag, met mij.
Indian winter?
En dat vandaag, aan het eind van de herfstvakantie, het weer niet echt wil meewerken is een understatement van formaat. Eerder deze week was het nog 25 graden in het zonnetje geweest en liep in in shorts de bergen op. Tot de Oostenrijkse Indian Summer abrupt gedaan was. De regen kwam het met bakken uit de hemel en het was koud en winderig. Daarna werd het natte sneeuw, dan weer eens regen, en zo tweeënhalf dagen lang. Mijn afspraak in het park heb ik tot twee keer toe verschoven, hopend op een verbetering.
Die vrijdagochtend regent het nog steeds als ik Rudolf Grall (29) ontmoet – Rudi for friends – in het Nationaal Parkcentrum van Windischgarsten. Het oude herenhuis, Villa Sonnwend, staat aan de rand van het dorp en is een prachtig Jugendstilgebouw dat in opgeknapte staat dienst doet als toeristenbureau en conferentieoord. “Ooit was dit het jachthuis van graaf Dracula”, doet Rudi een beetje slim. Hij probeert grappig te zijn, denk ik. Maar Rudi is een en al ernst. De directeur van de instelling komt mij ook de hand schudden en vertelt trots iets over zijn villa. Als ik over graaf Dracula begin, zet hij Rudi’s heimatkundig slippertje even recht: de villa is van ene Baron von Frankenstein (1879- 1943) geweest. Franz for friends. Ook goed!
Sneeuw
Rudi neemt me mee in een donkergroene houthakkersjeep met het logo van de Österreichische Bundesforste (ÖBf)er op. Een Suzuki Jimny zo klein dat hij al stuitert zodra er een kiezeltje op de weg ligt. Het zit zo: Rudi is nationaal park ranger maar eigenlijk in dienst van de ÖBf. Dat is in dit land een semioverheidsinstantie die tienduizenden hectare bos beheert. Zelfs ook nog binnen de grenzen van dit park, omdat dat vóór de oprichting ervan ook al zo is geweest.“Maar aan bosbeheer doen we hier sinds 1996 niet meer: we laten de natuur helemaal zijn gang gaan”, vertelt Rudi. Het is hét mantra van dit nationaal park en Rudi zal het nog enkele keren herhalen tijdens onze natte werkdag samen in het oerbos.
We klimmen in de stuiterjeep over een oude kapweg steeds hoger en al gauw komen we in een woud met sprookjesachtige allures terecht. Beekjes gutsen overal over de bodem en de jeepweg, een gevolg van al die regenval van de afgelopen dagen. Twee hindes vluchten weg. Rudi wordt steeds nerveuzer naarmate de sneeuwlaag op de bodem dikker wordt. Hij draait zijn raampje open en steekt geregeld zijn hoofd naar buiten om te kijken of het allemaal wel een beetje past. Het pad is niet veel breder dan ons koekblik dat nu door de natte sneeuw alle kanten op glijdt. “Geht nicht mehr”, mompelt hij, of zoiets, en de jeep begint te slippen, eerst zijwaarts en dan terug. Naast mij gaapt een steile afgrond. Met honderden boomstammen waartegen je te pletter kunt slaan als je naar beneden rolt, schiet er door mijn hoofd. Ik grijp naar het dashboard. Rudi springt de jeep uit (hij verlaat het schip!), rent achterom en brengt de jeep met zijn blote handen tot stilstand. Superman aan het werk. Meteen haalt hij de sneeuwkettingen uit de bak. Het kost het hem op dit oneffen terrein een behoorlijke moeite om die krengen om de achterwielen te leggen. Er komt zelfs een grote tang aan te pas. Maar daarna stuurt hij de jeep een stuk gecontroleerder verder omhoog. En daalt mijn hartslag.
Niet ingrijpen
Dat de storm lelijk huisgehouden heeft, is rondom goed te zien. Honderden omgewaaide beuken en ahorns liggen of hangen her en der verspreid op de hellingen tussen levende en dode bomen. Het is één grote zooi. “Maar de natuur regeert. Wij grijpen niet in en laten dit allemaal liggen”, verzekert Rudi me. “Zodra zo’n dode stronk begint te rotten, vormt hij weer voedingsbodem voor meer dan honderd andere organismen. Dat is belangrijk voor de gezondheid van het bos, weet je.” Ik geloof Rudi graag, maar hij heeft zijn zin nog niet afgemaakt of hij trapt op de rem. Voor ons ligt een flinke boom over het pad. Omgewaaid. Wat nu? “Ik ken een andere weg”, zegt hij, zijn mantra indachtig, en zet de jeep in z’n achteruit. Hij stuurt hem behendig bergaf, terug naar de splitsing, daar draait hij de dikke sneeuw in. “Hierlangs. Dit pad wordt nauwelijks nog door ons gebruikt maar dat geeft niet”, stelt Rudi me gerust (maar niet heus).
We ploegen nog geen tien minuten door een dik pak sneeuw als twee omgevallen beuken ons weer tot stilstand dwingen. Er zit dit keer niets anders op. De park ranger laat zien wat hij van de IUCN-codex, paragraaf categorie II: ‘niet ingrijpen’, denkt en haalt een kettingzaag uit de achterbak waarmee hij onze minijeep zo in tweeën zou kunnen zagen. Hij tuurt de steile helling boven ons af, of er geen andere bomen op omvallen staan.. “Help je even?” vraagt hij door het opengedraaid raampje, enigszins gehaast. Wie, ik? Wat moet ik doen? “Mee boomstammen ruimen.” Ik heb me nog niet los geklikt of Rudi is stam nummer één al te lijf aan het gaan. Hij zaagt ‘m in no time mootjes”de ÖBf-er aan het werk. Ik smijt de losgezaagde takken de helling af en een kwartier later zijn we weer stuiterend onderweg.
Geen kilometer verderop is het weer van hetzelfde. Drie bomen dit keer. En het overkomt ons later nog eens. Deze routine van het ‘niet ingrijpen’ heb ik ondertussen onder de knie. Terwijl Rudi zaagt, slinger ik boomstammetjes de afgrond in. Je zou ons bijna een team kunnen noemen.
Belangrijke belangen
Later die dag vraag ik Rudi nog wat hij ervan denkt dat we netjes ‘niet ingegrepen’ hebben in de natuur vandaag.
Rudi: “Natuurbeheer is politiek en dus een zaak van compromissen. We krijgen bijvoorbeeld heel veel middelen om de boktor, die veel bomen aangetast heeft, te bestrijden. Hoewel we hebben aangetoond dat het bos zich even snel van de plaag herstelt als we helemaal niets doen, wil de overheid toch dat we’m bestrijden.” Volgens Rudi vooral om de grondeigenaars net buiten de grenzen aan het park gerust te stellen. “Er spelen altijd meer belangen dan alleen maar de natuur natuur te laten zijn. Dit noopt tot compromisoplossingen in alles wat we doen”, moet hij bekennen.
Alleen het weer: daarin blijft de natuur heer en meester, dus ook vandaag. Het regent nog steeds in Windischgarsten als ik afscheid neem van Rudi. Wat een ongelofelijke werkdag! Daags erop word ik daar door mijn spieren pijnlijk aan herinnerd. Houthakkertje spelen zijn ze niet gewend. Mijn straf, vanwege het ‘niet ingrijpen’.
Jonathan Vandevoorde
Hoofdredacteur Bergen Magazine