Het verborgen Queyras: omringd door ruige bergketens
Achter hoge cols en diepe kloven ligt de Queyras stil verscholen in de Zuid-Franse Alpen, omringd door ruige bergketens. Oneindige kilometers verderop, richting het oosten, verdwijnt het mystieke massief in de Italiaanse Povlakte. Door de afgelegen ligging heeft de streek haar authentieke karakter bewaard. De inwoners, de Queyrassins, koesteren deze eigenheid. Hierdoor is ook de natuur er door de eeuwen heen nauwelijks aangetast. Het terrein leest als een landkaart die voert naar een verborgen schat.
Auteur: Rogier van Rijn
Op de 2361 meter hoge Col d'Izoard is het koud. Deze plek is een van 's werelds beroemdste cols, dank zij de strijd die hier bijna elk jaar op de fiets wordt uitgevochten voor dat ene moment van eeuwige roem tijdens een bergetappe van de Tour de France. Bovenaan de pasweg bevindt zich een klein wielermuseum; twee gedenktekens herinneren aan de heldendaden van Louison Bobbet en Fausto Coppi – il Campionnissimo – de bergkoningen van het eerste uur. Vanaf deze kale en winderige plek kun je de Queyras in kijken: heuvels, kale vlaktes, dalen, kloven en steile bergtoppen. In de verte troont de Mont Viso, die vanuit Italië trots over de Queyras waakt. Maar de omgeving van de col zelf maakt het meeste indruk. Woestijnachtige hellingen van droog puin zijn doorkliefd met indrukwekkende rotsnaalden. Hier in de Casse Déserte tussen deze cargueules laat de Izoard zich van zijn steilste kant zien.
De puinhellingen aan weerszijden van de col zijn dor. Met slechts 700 millimeter neerslag per jaar is de Queyras een van de droogste berggebieden in Europa . Door de ligging tussen veelal hogere gebergtes heerst hier een landklimaat. Slechts de beruchte retour d'est, een lagedrukgebied dat vanaf de Middellandse Zee komt aandrijven, zorgt voor neerslag. Als dit weertype de Queyras aandoet is het meteen raak. Begin april nog viel er in 48 uur tijd bijna twee meter sneeuw!
Onder de Casse Déserte voert een mooie wandeling richting het Lac de Souliers. Beginnend in het bos gaat een duidelijk aangegeven pad door droge puinhellingen richting het meer. Deze uitstap biedt een prachtig uitzicht over het dal van Arvieux en een groot deel van de Queyras.
Vijf maanden hel
Via de slingerde bergweg gaat de afdaling richting het dorp Arvieux. De droge Casse Déserte maakt plaats voor een dicht dennenbos. Eekhoorns springen van boom naar boom. Kleine nederzettingen vullen de relatief brede vallei onder de col. In weilanden grazen koeien en geiten. Overal wordt hard gewerkt. Arvieux verleent zijn naam aan het Latijnse woord arvum, dat akker/arbeid betekent. De nijverheid in dit dopje doet mij denken aan een gezegde uit de streek: "Sept mois d’hiver, cinq mois d’enfer", zeven maanden winter en vijf maanden hel. Deze spreuk stamt uit de tijd dat de Queyrassins in de winter de nacht naast hun vee doorbrachten. Tijdens de vijf zomermaanden moest er zo hard gewerkt worden dat men geen tijd had om te genieten. Ondanks dat de tijden zijn veranderd, blijft de zomer te kort voor al het werk dat gedaan moet worden. Eenmaal in Arvieux valt het op, dat de protestantse en katholieke kerk broederlijk naast elkaar staan. Dit is opmerkelijk want in de elfde en twaalfde eeuw was de Queyras het toneel van hevige gevechten tussen protestantse en katholieke milities. Vele ruïnes herinneren aan deze bloedige strijd.
Boven Arvieux bevinden zich uitgestrekte dalen waarin een wandelaar zich dagenlang kan vermaken. Een tocht naar de chalets van Clapeyto is een aanrader. In tegenstelling tot de rest van de Alpen komen hooggelegen zomerwoningen in dit gebied haast niet voor. De winters duren hier gewoonweg te lang. De kleine gehuchtjes boven Arvieux vormen de uitzondering.
Miljonairs
Onder Arvieux komen we uit in de vallei van de Guil, de centrale ader door de Queyras. Net voorbij het Château-Queyras splitst het dal zich in tweeën. Een zeer steile bergweg draait omhoog richting Col Agnel en Saint-Véran. De doorgaande weg volgt de Guil stroomopwaarts, dieper de Queyras in. De kenmerkende droge vlaktes van de Queyras worden nu onderbroken door dichte lariks- en dennenbossen. De weg volgend kom je bij het dorpje Aiguilles. De bevolking verhaalt uit vroegere tijden. De inwoners vertellen dat hun dorp vele malen door brand is verwoest. De dorpskern, opgetrokken uit houten huizen, werd keer op keer weer opgebouwd.
Sommige bewoners zijn in de negentiende eeuw weggetrokken, meestal naar Zuid-Amerika, om daar in de agrarische sector aan de slag te gaan. Velen vonden overzee een ongekende rijkdom. Toch bracht heimwee een aantal van hen terug naar de geboortegrond. Nog steeds bang voor brand, bouwden deze nieuwe miljonairs enorme chalets van ijzer en beton. Het maakt het dorp er niet mooier op. Omhoog lopend boven Aiguilles worden de lelijke woonhuizen gelukkig aan het oog onttrokken.
De wandeling vanuit Aiguilles naar de Pic de Malrif is prachtig. Via de kenmerkende droge hellingen loopt het pad omhoog, richting drie mooie meren waaronder Le Grand Laus. Vanaf de top van de Malrif is het uitzicht onvergetelijk.
Steen der naastenliefde
Na Aiguilles vormen de gemeentes Ristolas en Abriès het eindpunt van de Franse Queyras. Omringd door ruige natuur zijn de inwoners het hier gewend om lange tijd afgezonderd te zijn van de buitenwereld. Rivieren die uit hun oevers treden, hevige sneeuwval, lawines en landverschuivingen: hier kijkt men nergens meer van op. Gehard door generaties lang hard werken, slagen de mensen er in nog echt van het land te leven. Jonge mannen die maanden lang herder zijn en vrouwen die enorme moestuinen bewerken. Natuurlijk helpen de kinderen een handje mee. Ondanks de geïsoleerde ligging was Abriès jarenlang het economische centrum van de Queyras. Door het ontbreken van goede wegen waren de Queyrassins grotendeels op zichzelf aangewezen.
Toen de Gorges du Guil in 1865 werden ontsloten, raakte Abriès zijn positie als economisch middelpunt langzaamaan kwijt. De handelsgeest van de mensen zorgde er wel voor dat het dorp een van de eerste toeristenplaatsjes in de Queyras werd. Het bureau voor toerisme in Abriès pronkt met het feit dat dit dorp het eerste hotel in de Franse Alpen bezat en het kleine skigebied is nog steeds een gewilde pleisterplaats voor naar rust zoekende wintersporters.
Ter hoogte van Abriès splitst het dal zich in tweeën. De grootste tak gaat richting Ristolas. Dit is het laatste dorp in het Guildal voor de grens met Italië. Het is tevens de kleinste gemeente van de gehele Queyras. Ristolas' geschiedenis is getekend door branden, overstromingen, ziektes, lawines – afgelopen winter zijn twee huizen verwoest – en bombardementen in 1944. Hierdoor hebben de dorpsbewoners generatie na generatie een sterke solidariteit voor elkaar ontwikkeld. De lokale kerk bezit de zogenaamde 'steen der naastenliefde' waarin mensen graan achterlieten voor de allerarmsten.
Midden in het dorp staat een houten beeld van een beer. Het was op de Tête de Ségure, de berg die het dorp overschaduwt, dat een van de laatste wilde beren in de Queyras werd gesignaleerd. Enkele lynxen en de wolf hebben de taak van deze grote jager overgenomen. Naast deze roofdieren maken zwijnen, korhoenders, vossen, gemzen en moeflons deel uit van het ecosysteem. De zuidkant van het dal is droger, hier laat men vooral enorme kuddes schapen grazen. Een mooie tocht die door deze zonnige helling voert, is de traverse, op de Frans-Italiaanse grens, van Ristolas naar Valpréveyre, via de Col de Pelvas en de Col d'Urine. Deze twee cols waren lange tijd de belangrijkste aanvoerroutes naar de Queyras.
Lawines
In het andere zijdal boven Abriès ligt het dorpje Valpréveyre. Het dorp, dat zich aan de voet van de trotse Bric Bouchet bevindt, is in de winter slechts op ski’s of met sneeuwschoenen te bereiken.
Het is heerlijk om in de alpenweides rondom Valpréveyre weg te dromen. De kleine camping naast de rivier is een aanrader. Verschillende bronnen zorgen voor continu vers water. Helaas is een aantal huisjes, inclusief het karakteristieke kerkje uit 1712, door lawines van afgelopen winter ernstig beschadigd. Niet alleen lawines hebben dit dorp door de eeuwen heen bedreigd. In 1680 zijn maar liefst veertig huizen door vijandelijke legers gesloopt of verbrand.
Tot 1900 was Valpréveyre een druk bezochte handelsplaats op de grens met Italië. Bij het sluiten van de grenzen en het ontsluiten van de Gorges du Guil verloor dit dorp zijn waarde als economisch centrum. Branden, overstromingen en lawines maakten het leven bijna onmogelijk. Rond 1900 verlieten de laatste inwoners huis en haard. Afgelopen jaren zijn veel chalets gerestaureerd en herleeft het gehucht in de zomermaanden.
De hoge top die op Valpréveyre lijkt neer te kijken is de Bric Bouchet. Deze berg is klauterend te bereiken via de col de Bouchet, waarop zich de typisch Italiaanse berghut Nino Sardi bevindt. Het loont de moeite om net over de grens een heerlijke cappuccino te gaan drinken!
Afdalend richting de Gorges du Guil is er de afslag richting Col Agnel. Met 2744 meter is dit een van Europa's hoogste bergpassen. Hij vormt de grens tussen Frankrijk en Italië. De Agnel is wereldnieuws geweest na een incident tijdens een etappe in de Ronde van Italië. De koplopers en het peloton werden van elkaar gescheiden door een enorme voorjaarslawine die van de berg Pain de Sucre naar beneden kwam.
Onder de Col Agnel staat een moderne en ruime berghut, de Refuge Agnel. Reeds in 1857 was hier een schuiloord gebouwd dankzij een schenking van Napoleon. De keizer subsidieerde de bouw van verscheidene berghutten om reizigers, die door slecht weer werden overvallen, van een veilige schuilplek te voor zien. Van deze hut resten slechts de vervallen muren. Onder de Col d'Izoard staat een andere, de Refuge Napoleon, die nog wel steeds in gebruik is als herberg.
Vanaf de Col Agnel lopen meerdere paden de bergen in. Alle wandelingen hebben met elkaar gemeen, dat je op een gegeven moment de enorme Mont Viso, net over de grens, in al zijn grootsheid kan aanschouwen. De pittige tocht naar de top van de Taillante is een van de mooiste wandelingen in de Queyras. Hij voert over platte stenen en platen naar de steile wand van de 3185 meter hoge berg. Alleen geschikt voor wandelaars zonder hoogtevrees en een vaste tred!
Hoogste gemeente
Vlak onder de col Agnel bevindt zich Europa's hoogste gemeente: Saint-Véran. Het dorp ligt op 2042 meter boven zeeniveau en telt ongeveer 300 inwoners.
De wortels van dit mooie dorpje gaan terug tot de tijd dat er nog naar koper gedolven werd. Al voor onze jaartelling werd dit metaal gewonnen in de dooraderde bodem rondom Saint-Véran. Tegenwoordig ligt deze mijnbouw helemaal stil en draait de lokale economie vooral op de winterse sporten. Enkele liften maken van Saint-Véran een klein gezinsvriendelijk skigebied. Het is een van de weinige dorpen in de Queyras die weinig tegenslagen te verwerken hebben gehad. Lawines, oorlogen en andere verwoestingen zijn het bespaard gebleven. Vele houten chalets zijn eeuwenoud.
Een wandeling om de trotse top van de Tête de Tollies is indrukwekkend en afwisselend. Het is lopen tussen kleine bergmeertjes, winderige cols, tussen bebloemde alpenweiden en gevarieerde steensoorten: groen koperhoudende gesteente, lichtbruine kalk en keiharde gabbro.
Eenmaal terug in het Guildal leiden de rivier en weg naar de Gorges du Guil. Net voor deze indrukwekkende kloof begint een steile bergweg naar Ceillac. Boven komt men in een vlak dal dat ooit gevormd is door enorme gletsjers. Voor de komst van het toerisme leefde Ceillac van de landbouw. Tot rond 1960 was het voor zijn inkomsten volledig afhankelijk van de schaapsteelt. Nog steeds grazen duizenden schapen op de hellingen rondom. Elk voorjaar als de sneeuw is weggesmolten brengen de herders hun kuddes omhoog. Eind september worden de lammeren en schapen te koop aangeboden op de beroemde jaarmarkt in Ceillac. Vanuit Ceillac zijn verschillende wandelingen mogelijk. Vooral de tochten richting de gletsjermeren zijn de moeite waard. Lac de Clausis, Lac de Sainte Anne en Lac de Miroir zijn aantrekkelijk einddoelen voor wandelaars. Ceillac trekt ook veel watervalijsklimmers aan. Nabij het dorp is een 400 meter hoge waterval die 's winters de bergwand verandert in een ijsmuur.
Buitenwereld
De grens van de Queyras kondigt zich aan met de beruchte Gorges du Guil, Een smalle bergweg voert door een wild landschap. Deze weg, die pas sinds 1911 bestaat, is in de winter de enige toegang tot dit gebied. Hij snijdt dwars door steile rotswand van de kloof. Voordat de weg in gebruik werd genomen, was een ezelsspoor de enige verbinding van de Queyras en de Franse buitenwereld.
Het gehucht Maison du Roi, dat zijn naam te danken heeft aan het bezoek van Louis XIII in 1628, is het startpunt van een interessante wandeling. Tijdens deze tocht is er een fantastisch uitzicht over de indrukwekkende Gorges du Guil.
De bergen van de geologische Queyras strekken zich nog iets verder uit, richting Briançon. Maar de puurheid en de intensiteit zijn na Guilkloof grotendeels weg. De Queyras laat een onvergetelijke indruk achter bij ieder die de tijd heeft genomen dit verborgen gebergte te ontdekken.
Dit artikel is eerder verschenen in Bergen Magazine nummer 2 van 2009. Dit nummer kun je hier nabestellen.