Fuij. foto I Harmse

Beklimming van de Fuji

Zomer 1991. Overdag 32 graden met een luchtvochtigheid van 80%. Heel normaal voor Tokyo. Iedere stap buiten de deur werd onmiddellijk bestraft met een bezweet lijf en plakkerige outfit. Alleen al de gedachte aan het moeten dragen van een spijkerbroek was afschuwelijk. Toch was me aangeraden warme kleding aan te trekken, omdat we de Fuji ’s nachts zouden beklimmen en het op de berg toch behoorlijk koud zou worden. Kou leek me heerlijk.

Tekst: A. Harmse

De Fuji beklimmen scheen een populaire bezigheid in de zomer en ik vond het iets dat je moest doen als je er de kans voor kreeg. De zon zien opkomen in het land van de rijzende zon. Mooier zou het niet worden. Met 5 medestudenten zou ik in de nacht van 3 op 4 augustus de Fuji gaan beklimmen. Zoals de meeste mensen lieten wij ons met de bus naar het vijfde station brengen op 2500 meter hoogte om vanaf daar de klim te beginnen naar de top op 3776 meter.

Was ik naïef om te denken dat we slechts sporadisch medebeklimmers zouden tegenkomen? Was ik overmoedig om te denken dat het wel mee zou vallen als zo veel mensen het al eens gedaan hadden? Was ik onvoorbereid met slechts een dunne zomerjas en een liter water in mijn rugzak? Absoluut! Ik zag het als een toeristische attractie. Voor de mens die eens wat anders wilde dan de vele tempels en pagodes bezoeken of winkelen in het dag en nacht door neon verlichte Tokyo. Aan de vierdaagse kon toch ook iedereen mee doen? En dit was maar een uurtje of vijf. Hoe zwaar kon het zijn?

Zodra de bus ons had afgezet bij het vijfde station verdwenen we in de menigte. Binnen 5 minuten was ik mijn reisgenoten kwijt en stond ik er ‘alleen’ voor. Alleen met duizenden anderen. Bejaarden, scoutinggroepen, toeristen, mariniers. Het leek inderdaad meer op een rij voor de Efteling dan op een serieuze lichamelijke uitdaging. Voor mij voelde het als traplopen. De berg was steil en het vulkanisch gesteente maakte dat je makkelijk uit kon glijden. Ik verbaasde me over het totale gebrek aan verlichting langs de route en over het feit dat er geen afzetting was tussen het pad en de afgrond ernaast. Het begon me langzaam te dagen dat dit werkelijk een serieuze beklimming was en dat ik me ernstig vergist had in de moeilijkheidsgraad ervan.

Naarmate ik hoger kwam, werd het stiller om me heen. Uren klimmen eiste zijn tol van het oorspronkelijke enthousiasme. Onderweg stonden automaten waar je flessen zuurstof kon kopen. Er werd veelvuldig gebruik van gemaakt en ik zag mensen naast het pad liggen met zo’n zuurstoffles aan hun mond, alsof ze wachtten op een ambulance, die elk moment om de hoek kon komen. Mijn watervoorraad was na vijf uur op, maar ik verwachtte snel de top te bereiken. Boven me zag ik lichtjes. Nog een paar bochten. Nog een paar meters. Maar steeds wanneer ik de lichtjes bereikt had, doemden er weer nieuwe lichtjes boven me op. Als een nachtelijke fata morgana.

Fuij. foto I HarmseHet begon me wel op te vallen dat ik mensen terug zag komen. Dat leek me een goed teken. Ver kon het niet meer zijn. Ik vroeg een man in mijn beste Japans hoe lang nog. Hij antwoordde ongeveer vijf uur. Vast niet goed verstaan. Toen ik even later twee Amerikaanse mariniers zag afdalen, vroeg ik het hen nogmaals. “No idea. This is madness. We’re going back”, was het verontrustende antwoord. De spoeling werd dunner en om me heen zag ik nog slechts kleine groepjes mensen voortploeteren. Bij mij werd vermoeidheid en frustratie echter omgezet in gedrevenheid en vastberadenheid. Al moest ik er dood weer afgetakeld worden, ik zou die top bereiken. Nu opgeven zou de voorgaande helse uren teniet doen en dat was veel erger dan dit tot mijn laatste adem volhouden. Ik ging door. Zonder water, in het donker, in de kou, in mijn eentje.

Van die laatste uren naar de top kan ik me niets meer herinneren. Zelfs de zonsopgang, die ik vanaf de helling moest aanschouwen, is in mijn geheugen verdwenen. Een paar foto’s van mijzelf bij de krater, een T-shirt en een speldje zijn de enige bewijzen van het volbrengen van deze uitputtingsslag. Ik heb er bijna tien uur over gedaan. De afdaling duurde nog eens vier uur. Mijn handen en gezicht waren verbrand in de korte tijd dat ik op de top was. Ik was duizelig en misselijk, maar ook onmetelijk trots en voldaan. Zo onoverwinnelijk als toen heb ik me nooit meer gevoeld en ik begrijp nu de betekenis van de veelgehoorde uitdrukking “Als je in Japan bent en de Fuji niet beklimt, ben je gek. Als je het meer dan eens doet, ben je ook gek”.

Deze reportage is een van de inzendingen voor de Patagonia - schrijfwedstrijd

Meer inspiratie
Edelweiss

Lees ons nieuwste nummer. Nu te bestellen!

Lees hier welk biertje het beste bij jou past

Beniewd waarom Innsbruck zo populair is onder de jongeren?

Lees hier hoe jij jouw veldfles goed schoon houdt